dinsdag 31 december 2024 om 19.30 uurSint-AgathatsjerkeVoorganger(s): Dhr. E. van Halsema, Kampen Ouderling(en): Karin van der Velde Organist: Siebe Reiding Diaken van Dienst: Joop Ybema Lied voor de dienst; Lied 511
Intochtslied: 445: 1, 3 en 4 Stil gebed/votum en groet Psalmgebed: Lezen en zingen van psalm 139, zingen vers 1 Lezen verzen 4 – 12 NBV 4Geen woord ligt op mijn tong, of u, heer, kent het ten volle. 5U omsluit mij, van achter en van voren, u legt uw hand op mij. 6Wonderlijk zoals u mij kent, het gaat mijn begrip te boven. 7Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen, hoe aan uw blikken ontkomen? 8Klom ik op naar de hemel – u tref ik daar aan, lag ik neer in het dodenrijk – u bent daar. 9Al verhief ik mij op de vleugels van de dageraad, al ging ik wonen voorbij de verste zee, 10ook daar zou uw hand mij leiden, zou uw rechterhand mij vasthouden. 11Al zei ik: ‘Laat het duister mij opslokken, het licht om mij heen veranderen in nacht,’ 12ook dan zou het duister voor u niet donker zijn – de nacht zou oplichten als de dag,het duister helder zijn als het licht. Zingen vers 7 Lezen verzen 14 – 16 NBV wonderbaarlijk is wat u gemaakt hebt. Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel. 15Toen ik in het verborgene gemaakt werd, kunstig geweven in de schoot van de aarde, was mijn wezen voor u geen geheim. 16Uw ogen zagen mijn vormeloos begin, alles werd in uw boekrol opgetekend, aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één. Zingen vers 10 Lezen verzen 19 – 22 NBV 19God, breng de zondaars om, – weg uit mijn ogen, jullie die bloed vergieten – 20ze spreken kwaadaardig over u, uw vijanden misbruiken uw naam. 21Zou ik niet haten wie u haten, heer, niet verachten wie tegen u opstaan? 22Ik haat hen, zo fel als ik haten kan, ze zijn mijn vijand geworden. Zingen vers 14 Lezen Johannes 4: Toen nu de Heer vernam, dat de Farizeeën gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes, 2 – ofschoon Jezus niet zelf doopte, maar zijn discipelen – 3 verliet Hij Judea en vertrok weer naar Galilea. 4 En Hij moest door Samaria gaan. 5 Hij kwam dan in een stad van Samaria, genaamd Sichar, dicht bij het veld, dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had; daar was de bron van Jakob. 6 Jezus nu was vermoeid van de tocht en bleef zo bij de bron zitten; het was ongeveer het zesde uur. 7 Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zei tegen haar: Geef Mij te drinken. 8 Want zijn discipelen waren naar de stad gegaan om voedsel te kopen. 9 De Samaritaanse vrouw dan zei tegen Hem: Hoe kunt U, als Jood, van mij, een Samaritaanse vrouw, te drinken vragen? [Want Joden gaan niet om met Samaritanen.] 10 Jezus antwoordde en zei tegen haar: Indien u wist van de gave van God en wie het is, die tot u zegt: Geef Mij te drinken, u zou het Hem gevraagd hebben en Hij zou u levend water hebben gegeven. 11 Zij zei tegen Hem: Here, U hebt geen emmer en de put is diep; hoe komt U dan aan het levende water? 12 Bent U soms meer dan onze vader Jakob, die ons de put gegeven en zelf uit gedronken heeft met zijn zonen en zijn kudden? 13 Jezus antwoordde en zei tegen haar: Een ieder, die van dit water drinkt, zal weer dorst krijgen; 14 maar wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat ontspringt tot het eeuwige leven. 15 De vrouw zei tegen Hem: Here, geef mij dit water, opdat ik geen dorst heb en niet hierheen hoef te gaan om te putten. 16 Hij zei tegen haar: Ga heen, roep uw man en kom hier. 17 De vrouw antwoordde en zei: Ik heb geen man. Jezus zei tot haar: Terecht zegt u: ik heb geen man; 18 want u hebt vijf mannen gehad en die u nu hebt, is uw man niet; hierin hebt u de waarheid gesproken. 19 De vrouw zei tegen Hem: Heer, ik zie, dat U een profeet bent. 20 Onze vaderen hebben op deze berg aanbeden en jullie zeggen, dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden. 21 Jezus zei tegen haar: Geloof Mij, vrouw, het uur komt, dat u noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden. 22 U aanbidt, wat u niet weet; wij aanbidden, wat wij weten, want het heil is uit de Joden; 23 maar het uur komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; 24 God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid. 25 De vrouw zei tegen Hem: Ik weet, dat de Messias komt, die Christus genoemd wordt; wanneer die komt, zal Hij ons alles verkondigen. 26 Jezus zei tegen haar: Ik, die met u spreek, ben het. Zingen 518: 1, 3 en 5 27 En daarop kwamen zijn discipelen en waren verbaasd, dat Hij met een vrouw in gesprek was, en toch zei niemand: Wat zoekt U, of: Waarom spreekt U met haar? 28 De vrouw dan liet haar kruik staan, en ging naar de stad en zei tegen de mensen: 29 Kom mee en zie een mens, die gezegd heeft alles wat ik gedaan heb: zou deze niet de Christus zijn? 30 Zij gingen de stad uit en kwamen bij Hem. 31 Intussen vroegen zijn discipelen Hem, zeggende: Rabbi, eet. 32 Hij zei echter tegen hen: Ik heb een spijs te eten, waarvan u niet weet. 33 De discipelen dan zeiden tegen elkaar: Iemand heeft Hem toch niet te eten gebracht? 34 Jezus zei tegent hen: Mijn spijze is de wil te doen van degene, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen. 35 Zegt u niet: Nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie, Ik zeg jullie, sla jullie ogen op en kijk naar de velden, dat zij wit zijn om te oogsten. 36 Nu al ontvangt de maaier loon en verzamelt hij vrucht voor het eeuwige leven, zodat de zaaier zich tegelijk met de maaier kan verblijden. 37 Want hier is de spreuk waarachtig: De een zaait, de ander maait. 38 Ik heb u uitgezonden om datgene te maaien, wat u geen arbeid heeft gekost; anderen hebben gearbeid en gij hebt de vrucht van hun arbeid geplukt. 39 En uit die stad geloofden vele der Samaritanen in Hem om het woord van de vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles wat ik gedaan heb. 40 Toen dan de Samaritanen naar Hem toe kwamen, verzochten zij Hem bij hen te blijven; en Hij bleef daar twee dagen. 41 En nog veel meer werden er gelovig om zijn woord, 42 en zij zeiden tegen de vrouw: Wij geloven niet meer om wat u zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is. Zingen 517: 3, 4 en 5 Overdenking Lied 494: 1, 2 en 3 Gebeden – stil gebed – Onze Vader Collecte - 1e collecte: Kerk - 2e collecte: Diaconie Lied 791: 1 t/m 6 Zegen |
terug |