It Ljochtbeaken Voorganger(s): Dhr. E. van Halsema, Kampen Ouderling(en): Pieter Tjeerdsma Organist: Riemke Dijkstra
Diaken van Dienst: Jan Jouke Kooistra Koster: Jan Pruiksma Techniek: Pieter Lindeboom
Lied voor de dienst 976: 1, 2 en 3
Lied 968: 1, 2, 4 en 5
Stil gebed/ votum en groet
Drempelgebed
Lied 16: 1 en 2
Mattheus 9: 35 – 38 NBG 35 En Jezus ging alle steden en dorpen langs en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal. 36 Toen Hij de scharen zag, werd Hij met ontferming over hen bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben. 37 Toen zei Hij tot zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. 38 Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst.
Lied 16: 3 en 4
Gebed om verlichting met de Heilige Geest
Mattheus 16: 13 – 20 NBG 13 Toen Jezus in de omgeving van Caesarea Filippi gekomen was, vroeg Hij zijn discipelen en zeide: Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is? 14 En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of één der profeten. 15 Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? 16 Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God! 17 Jezus antwoordde en zeide: Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is. 18 En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. 19 Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen. 20 Toen verbood Hij met nadruk zijn discipelen aan iemand te zeggen: Hij is de Christus.
Lied 557
Mattheus 27: 27 – 32 NBG 27 Toen namen de soldaten van de stadhouder Jezus mede naar het gerechtsgebouw en riepen de gehele afdeling bij Hem samen. 28 En zij trokken Hem zijn klederen uit en deden Hem een scharlaken mantel om; 29 ook vlochten zij van doornen een kroon en zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een riet in zijn rechterhand. Toen vielen zij voor Hem op de knieën en spotten, zeggende: Wees gegroet, gij Koning der Joden! 30 En zij spuwden naar Hem en namen het riet en sloegen Hem ermede op het hoofd. 31 En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit en deden Hem zijn klederen aan en zij leidden Hem weg om Hem te kruisigen. 32 Toen zij heengingen, troffen zij iemand uit Cyrene aan, Simon genaamd; die presten zij om zijn kruis te dragen.
Lied 575: 3, 4 en 5
Overdenking
Lied 364
Gebeden – stil gebed – Onze Vader
Collecte
- 1e collecte: Diaconie
- 2e collecte: kerk